rul-20241126-apa-000010

Aanleiding

X heeft een verzoek ingediend om zekerheid vooraf te krijgen over Verrekenprijzen voor de boekjaren 2022/2023 tot en met 2023/2024.

Feiten

X is een vennootschap gevestigd in Nederland en maakt onderdeel uit van een internationaal opererende groep. De groep is actief in de industriële sector. Y is het hoofdkantoor van de groep en is gevestigd buiten de Europese Unie (EU). Y oefent belangrijke ondernemersfuncties uit en bepaalt de strategie van de groep. Z en W zijn vennootschappen gevestigd in de EU. X heeft een productiecontract gesloten met Z. X oefent routinematige productieactiviteiten uit ten behoeve van Z. X draagt beperkte risico’s en is geen eigenaar van waardevolle activa. Z fungeert binnen de groep als ondernemer voor de Europese markt, oefent ondernemersfuncties uit tezamen met Y en draagt de belangrijkste ondernemersrisico’s, inclusief het bezettingsrisico. Y heeft tezamen met Z vanwege bedrijfseconomische redenen (afnemende vraag naar de producten) besloten om het productiecontract met X te beëindigen. Het productiecontract heeft een initiële looptijd van vijf jaar en wordt jaarlijks automatisch verlengd, tenzij dit binnen een maand wordt opgezegd. Het contract bevat geen schadeloosstellingsclausule. Z heeft het productiecontract met X binnen de geldende opzegtermijn beëindigd. Na deze opzegging heeft X bepaalde materiële activa overgedragen aan W voor een arm’s-lengthprijs. W is een routinematige producent binnen de groep. Tevens is het personeel van X uit dienst getreden en is X uiteindelijk geliquideerd. Daarnaast heeft X kosten gemaakt in verband met de beëindiging van het productiecontract door Z. De zekerheid vooraf heeft betrekking op de arm’s-length vergoeding voor X in verband met de opzegging van het productiecontract door Z. Er is geen zekerheid vooraf gevraagd over de arm’s- lengthprijs van de overgedragen materiële activa aan W.

Rechtskader

Het verzoek van X ziet op het verkrijgen van zekerheid vooraf over de vaststelling van een zakelijke beloning (een arm’s-lengthbeloning). Het arm’s-lengthbeginsel is in Nederland gecodificeerd in artikel 8b van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb) en in het OESO-modelverdrag ter voorkoming van dubbele belastingheffing in artikel 9. In het OESO- commentaar op artikel 9 van het OESO-modelverdrag en de Transfer Pricing Guidelines for Multinational Enterprises and Tax Administrations (OESO-richtlijnen) wordt het arm’s- lengthbeginsel van een nadere invulling voorzien. Relevant in dit kader is het besluit van 22 april 2018, nr. 2018-6865 en/of het Verrekenprijsbesluit 2022, hierna (gezamenlijk) te noemen “verrekenprijsbesluit”. Voorts zijn relevant het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter, en de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen).

Overwegingen

1. X oefent in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functie van het lichaam binnen het concern. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties, en heeft de gevraagde zekerheid vooraf geen betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met gelieerde entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet- coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
2. X oefent routinematige productieactiviteiten uit ten behoeve van Z en bezit geen immateriële activa. De productieactiviteiten van X worden beëindigd. De opzegging van het productiecontract leidt derhalve niet tot de overdracht van immateriële activa of doorlopende ondernemingsactiviteiten door X aan Z.
3. Z heeft het productiecontract met X beëindigd vanwege de afnemende vraag naar producten. Het productiecontract is binnen de geldende opzegtermijn opgezegd. X heeft geen realistisch alternatief beschikbaar dan het beëindigen van de productieactiviteiten. Z draagt als ondernemer het bezettingsrisico met betrekking tot de routinematige productieactiviteiten van X. Derhalve dient Z de kosten die samenhangen met de beëindiging van de productieactiviteiten te vergoeden aan X.

Conclusie

Partijen hebben vastgesteld dat voor de beëindiging van het productiecontract Z geen vergoeding is verschuldigd aan X, anders dan een vergoeding voor de kosten die samenhangen met de beëindiging van de productieactiviteiten van X. Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst met een looptijd van 1 april 2022 tot en met 31 maart 2024.