Aanleiding
Er is bilateraal verzocht om zekerheid vooraf over de afwezigheid van een Vaste inrichting in het buitenland voor de Vennootschapsbelasting. Men wenst zekerheid voor de boekjaren 2022 tot en met 2026.
Feiten
X is een vennootschap opgericht naar het recht van en feitelijk gevestigd in Nederland. X maakt onderdeel uit van een internationaal opererend concern (concern Z) met een hoofdkantoor binnen de Europese Unie (EU) en is actief in de industriële sector. In Nederland worden door de tot het concern behorende vennootschappen activiteiten uitgeoefend door [301 – 500] werknemers. X heeft een vestiging in een lidstaat van de EU, waarmee Nederland een Belastingverdrag heeft (Verdragsland A). In de vestiging in Verdragsland A heeft X uitsluitend grondstoffen en voorraden opgeslagen. Verder oefent X geen activiteiten uit in Verdragsland A. Y is een vennootschap opgericht naar het recht van en gevestigd in een lidstaat van de EU (Verdragsland A) en behoort tot concern Z. Y verricht verkoop- en distributieactiviteiten ten behoeve van X en maakt hierbij gebruik van de vestiging van X in Verdragsland A. Ten aanzien van de activiteiten die Y verricht in Verdragsland A is een bilaterale APA overeengekomen.
Rechtskader
Het verzoek van X om zekerheid vooraf dat geen sprake is van een Vaste inrichting in Verdragsland A ziet op de toepassing van artikel 5 van het Belastingverdrag tussen Nederland en land A. Relevant is het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Tevens is de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen) van belang.
Overwegingen
1. Het concern oefent, door middel van X, in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus). Voorts worden de relevante bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functies van X binnen het concern.
2. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties, en evenmin heeft de gevraagde zekerheid vooraf betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
3. Er is beoordeeld of X op basis van artikel 5 van het Belastingverdrag tussen Nederland en land A beschikt over een Vaste inrichting in Verdragsland A.
4. Op grond van de relevante bepalingen van het toepasselijke Belastingverdrag is sprake van een Vaste inrichting als X een vaste bedrijfsinrichting heeft waarin de activiteiten van de onderneming geheel of gedeeltelijk worden uitgeoefend. Als deze activiteiten echter uitsluitend van ondersteunende aard zijn, zal geen sprake zijn van een Vaste inrichting.
5. De activiteiten die X verricht in Verdragsland A zijn activiteiten van ondersteunende aard in de zin van de relevante bepalingen van het toepasselijke Belastingverdrag. Hierdoor leiden de activiteiten van X in Nederland niet tot een Vaste inrichting zoals bedoeld in het toepasselijke Belastingverdrag.
Conclusie
X beschikt niet over een Vaste inrichting in Verdragsland A op grond van artikel 5 van het Belastingverdrag met land A. Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst, met een looptijd van 1 januari 2022 tot en met 31 december 2026.