Aanleiding
X heeft een verzoek ingediend om zekerheid vooraf te krijgen over Verrekenprijzen voor de boekjaren 2022 tot en met 2026.
Feiten
X is een vennootschap gevestigd in Nederland en behoort tot de Z-groep. De Z-groep is een internationaal opererende groep die zich bezighoudt met de ontwikkeling, productie en distributie van producten in de industriële sector. Y en Z zijn gevestigd buiten de Europese Unie en functioneren als regionale en divisiehoofdkantoren van de Z-groep. In Nederland worden door de tot het concern behorende vennootschappen activiteiten uitgeoefend door [11 – 25] werknemers. Y en Z oefenen kernfuncties uit en zijn eigenaren van de belangrijkste immateriële activa van de groep. Voorts dragen zij de belangrijkste ondernemersrisico’s. X verricht ondersteunende diensten om aan regelgeving te voldoen met betrekking tot de levering van de producten in Europa ten behoeve van Y en Z. Daarnaast houdt X zich bezig met de opslag en logistiek van de producten. In dat kader zorgt X ook voor het uitlenen aan groepsmaatschappijen van hulpgoederen gerelateerd aan de producten. X draagt bij de uitvoering van deze diensten en activiteiten beperkte risico’s en maakt geen gebruik van waardevolle immateriële activa. De gevraagde zekerheid vooraf heeft betrekking op de arm’s-lengthbeloning voor enerzijds de ondersteunende diensten en anderzijds de logistieke activiteiten verricht door X.
Rechtskader
Het verzoek van X ziet op het verkrijgen van zekerheid vooraf over de vaststelling van een zakelijke beloning (een arm’s-lengthbeloning). Het arm’s-lengthbeginsel is in Nederland gecodificeerd in artikel 8b van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb) en in het OESO-modelverdrag ter voorkoming van dubbele belastingheffing in artikel 9. In het OESO- commentaar op artikel 9 van het OESO-modelverdrag en de Transfer Pricing Guidelines for Multinational Enterprises and Tax Administrations (OESO-richtlijnen) wordt het arm’s- lengthbeginsel van een nadere invulling voorzien. Relevant in dit kader is het besluit van 22 april 2018, nr. 2018-6865 en/of het Verrekenprijsbesluit 2022, hierna (gezamenlijk) te noemen “verrekenprijsbesluit”. Voorts zijn relevant het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter, en de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen).
Overwegingen
1. X oefent in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functie van het lichaam binnen het concern. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties, en heeft de gevraagde zekerheid vooraf geen betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met gelieerde entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
2. De OESO-richtlijnen schrijven voor dat een arm’s-lengthbeloning wordt bepaald door middel van een vergelijkbaarheidsanalyse met onafhankelijke partijen. Daarbij dienen de functies, activa en gelopen risico’s van partijen te worden meegewogen. Binnen de gelieerde transacties zijn de functies van X in vergelijking met die van Y en Z als uitvoerend te beschouwen. X kan daarom worden beschouwd als de minst complexe partij in de gelieerde transacties en is derhalve aangemerkt als tested party.
3. De OESO-richtlijnen beschrijven een beperkt aantal methoden voor het bepalen van de arm’s- lengthresultaten. Als deze aanwezig is, geeft de comparable uncontrolled price (CUP) methode de best mogelijke indicatie van de zakelijkheid van de gehanteerde prijzen. Niet is gebleken dat voor de ondersteunende en logistieke activiteiten van X een CUP aanwezig is. Andere traditionele methoden gaan uit van de vergelijking van de bruto marges van vergelijkbare ongelieerde partijen met de tested party. De bepaling van de bruto marge is mede afhankelijk van kostenrubricering en van de vergelijkbare partijen is die onbekend. Daardoor geeft een vergelijking op het niveau van de netto operationele marges (transactional net margin Method) een betrouwbaardere uitkomst. In dit geval zijn de operationele kosten gekozen als maatstaf omdat de operationele kosten de relevante indicator zijn voor de waarde van de uitgeoefende ondersteunende en logistieke functies, gebruikte activa en gedragen risico’s door X.
4. De bij het verzoek gevoegde benchmark studies zijn beoordeeld en passend bevonden bij de functies, activa en risico’s van X.
Conclusie
Partijen hebben vastgesteld dat voor de ondersteunende diensten en de logistieke activiteiten van X een transactional net margin uitgedrukt in een percentage van de operationele kosten at arm’s- length is. Het gehanteerde percentage voor de logistieke activiteiten valt binnen een interquartile range van resultaten van ongelieerde partijen waarvan de lower quartile 2,15% bedraagt en de upper quartile 10,23%. In de vaststellingsovereenkomst is een punt nabij de mediaan gehanteerd. Het gehanteerde percentage voor de ondersteunende diensten valt binnen een interquartile range van resultaten van ongelieerde partijen waarvan de lower quartile 3,46% bedraagt en de upper quartile 13,36%. In de vaststellingsovereenkomst is de mediaan gehanteerd. Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst met een looptijd van 1 januari 2022 tot en met 31 december 2026.