rul-20240618-ibox-000008

Aanleiding

De fiscale eenheid X heeft een verzoek om vooroverleg ingediend voor toepassing van de Innovatiebox over de periode 2019 tot en met 2023, aansluitend op een eerdere afspraak tot en met 2018. De aangiften Vennootschapsbelasting zijn ingediend tot en met 2021.

Feiten

De fiscale eenheid X dient het verzoek in voor de activiteiten van alle tot de fiscale eenheid behorende rechtspersonen. X is een industriële onderneming met [26 – 75] personeelsleden in Nederland, met een jaarlijkse omzet van [€ 16 miljoen – € 50 miljoen]. Deze omzet wordt behaald met eigen industriële producten waarin technologie is verwerkt die is ontwikkeld door X. X behaalt geen omzet met transacties met een (gelieerde) entiteit in een laagbelastende jurisdictie. X maakt onderdeel uit van een internationaal concern. De fiscale eenheid X heeft transacties met buitenlandse groepsvennootschappen (met een (in-)directe verbondenheid groter dan 25%). Daarnaast heeft X R&D-werkzaamheden uitbesteed aan gelieerde buitenlandse vennootschappen. Binnen de bedrijfsvoering van X worden door middel van S&O-werkzaamheden immateriële activa voortgebracht. X is eigenaar van deze door haar voortgebrachte immateriële activa. De binnen X uitgeoefende entrepreneursrol kent de volgende bijbehorende functies: (strategische) Marketing & Sales, Corporate Excellence en Research & Development. In dat kader had X ten tijde van de eerdere afspraak R&D-medewerkers in dienst die jaarlijks immateriële activa voortbrachten waarvoor S&O-verklaringen werden verkregen. Met ingang van 2019 vermindert het aantal toegekende en gerealiseerde S&O-uren zodanig dat niet langer sprake is van zelf voortgebrachte immateriële activa die zijn voortgevloeid uit S&O-werkzaamheden. De tot en met 2018 succesvol afgeronde S&O-projecten hebben geleid tot immateriële activa. In het verzoek om vooroverleg wordt verzocht om toepassing van de afpelmethode voor de door X voortgebrachte en voor 1 januari 2019 gereedgekomen kwalificerende immateriële activa.

Rechtskader

Het verzoek van X om toepassing van de Innovatiebox ziet op de artikelen 12b tot en met 12bg van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb). Voorts zijn het Innovatieboxbesluit 2021 en/of het besluit van 6 december 2018 (Stcrt. 2018, nr. 68661) inzake de toepassing van de Innovatiebox, hierna (gezamenlijk) te noemen “besluit Innovatiebox”, het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, paragraaf 3 van het Besluit Fiscaal Bestuursrecht en de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen) aan de orde.

Overwegingen

1. X oefent in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functie van het lichaam binnen het concern. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of de transactie(s).
2. De door X gevraagde zekerheid vooraf heeft geen betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met (gelieerde) entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
3. X kwalificeert als een kleinere belastingplichtige als bedoeld in artikel 12ba, tweede lid, van de Wet Vpb, omdat gedurende 2022 en de vier voorafgaande boekjaren tezamen de groep (waar X gedurende die boekjaren deel van uitmaakte) een netto-omzet als bedoeld in artikel 12ba, tweede lid, onderdeel b, van de Wet Vpb, heeft behaald die lager is dan € 250.000.000 en over dezelfde periode voordelen uit kwalificerende immateriële activa heeft behaald van minder dan € 37.500.
000.
4. X heeft de economische eigendom van één of meer voor 1 januari 2019 zelf voortgebrachte kwalificerende immateriële activa als bedoeld in artikel 12b van de Wet Vpb. Deze kwalificerende immateriële activa zijn voortgevloeid uit speur- en ontwikkelingswerk waarvoor één of meer S&O-verklaringen zijn afgegeven aan X.
5. Door X is op het laagst mogelijke aggregatieniveau en op de meest passende wijze bepaald wat de met de kwalificerende immateriële activa samenhangende voordelen zijn. Het aggregatieniveau is daarbij vastgesteld op de operationele winst (EBIT) van de fiscale eenheid. Deze immateriële activa worden verwerkt in de kwalificerende producten. Gelet op de ten tijde van de vorige afspraak belangrijke functie van R&D in de onderneming is deze functie indertijd aangemerkt als kernfunctie, hetgeen meebrengt dat het gebruik van de afpelmethode hier het meest geschikt was om de kwalificerende voordelen te bepalen.
6. De vaststelling van de kwalificerende voordelen is ontleend aan het gedachtegoed van de Verrekenprijzen en meer in het bijzonder aan een functionele analyse op hoofdlijnen en is door de Belastingdienst beoordeeld op basis van door de belastingplichtige (desgevraagd) verstrekte informatie.
7. Bij de bepaling van de kwalificerende voordelen is het verzoek van X gevolgd om – in lijn met paragraaf 4.6 van het besluit Innovatiebox – voor de uitgroeiperiode de afpelmethode te hanteren en de EBIT van de fiscale eenheid als startpunt te nemen waarbij rekening wordt gehouden met voortbrengingskosten.
8. De EBIT werd ten tijde van de vorige afspraak gealloceerd op basis van een relatieve weging van de onderkende kernfuncties. In de analyse naar het belang van de R&D-functie zijn de volgende factoren meegewogen. X heeft voorafgaand aan het jaar 2019 grote inspanningen verricht op het gebied van R&D om via ontwikkeling van innovatieve activa haar concurrentiepositie op de markt te behouden.
9. Op basis van deze analyse is geconcludeerd dat een gedeelte van [46% – 60%] van de operationele winst door X werd toegerekend aan artikel 12b van de Wet Vpb, waarbij nog rekening gehouden dient te worden met een uitgroei. De overige operationele winst is toerekenbaar aan de kernfuncties (strategische) Marketing & Sales en Corporate Excellence, en werd belast tegen het reguliere tarief.
10. Er is voor de voor 2019 voortgebrachte kwalificerende immateriële activa sprake van uitbestede R&D-werkzaamheden, als bedoeld in artikel 12bb van de Wet Vpb, aan buitenlandse groepsmaatschappijen die kunnen worden aangemerkt als verbonden lichamen. Omdat het aggregatieniveau voor toepassing van de Innovatiebox is vastgesteld op de EBIT van X, wordt de nexuscorrectie ook op dat aggregatieniveau berekend. Dit breukdeel is voor het eerste jaar van deze afspraak vastgesteld op [< 0,25].
11. Voor de toepassing van het overgangsrecht van artikel 34d van de Wet Vpb wordt een uitgroei gehanteerd voor de toepassing van artikel 12b van de Wet Vpb, zoals dat artikel luidde op 31 december 2016, en wordt een ingroei gehanteerd voor de toepassing van artikel 12b van de Wet Vpb, zoals dat artikel luidt met ingang van 1 januari
2017. Achtergrond van deze ingroei is de aanwezigheid van voordelen welke toerekenbaar zijn aan immateriële activa die zijn voortgebracht voor 1 juli 2016 (het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 12b tot en met 12bg en 34d van de Wet Vpb). De ingroei is een afspiegeling van de mate waarin de voortgebrachte kwalificerende immateriële activa aan de winst gaan bijdragen en is afgeleid van de economische levensduur van deze activa van [3,1 – 5] jaar. Deze uit- en ingroei is in lijn met de ingroei zoals die in een eerdere afspraak overeen is gekomen, conform paragraaf 10.2 van het besluit Innovatiebox.
12. De voornoemde uitgroei is met ingang van het jaar 2019 tevens van toepassing op de na 30 juni 2016 en voor 1 januari 2019 gereedgekomen immateriële activa. Na 2023 is daarmee niet langer sprake van toepassing van de Innovatiebox.

Conclusie

De Belastingdienst is in het vooroverleg tot de conclusie gekomen dat aan de eisen voor de gevraagde toepassing van de Innovatiebox is voldaan. Er is overeenstemming bereikt over de toepassing van de Innovatiebox. Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst met een looptijd van 1 januari 2022 tot en met 31 december 2023 en is van overeenkomstige toepassing op de jaren 2019 tot en met 2021, waarvoor de aangiften Vennootschapsbelasting reeds zijn ingediend.