rul-20211026-ibox-000005

Aanleiding

De fiscale eenheid X heeft een verzoek om vooroverleg ingediend voor toepassing van de Innovatiebox over de periode 2019 tot en met 2024. De aangiften Vennootschapsbelasting zijn ingediend tot en met 2019.

Feiten

X is een industriële- en dienstverlenende onderneming met in 2021 [501 – 1.000] personeelsleden in Nederland, met een jaarlijkse omzet van [€ 151 miljoen – € 300 miljoen]. Deze omzet wordt door middel van drie business units behaald met eigen (deels gepatenteerde) producten waarin technologie is verwerkt die is ontwikkeld door X. Binnen een business unit zijn twee verschillende soorten activiteiten te onderkennen. X maakt onderdeel uit van een internationaal concern. De fiscale eenheid X heeft transacties met buitenlandse groepsvennootschappen (met een (in-) directe verbondenheid groter dan 25%) die onder andere de producten en diensten van X verkopen. X is entrepreneur en eigenaar van de door haar voortgebrachte immateriële activa. Naast het verrichten van routinematige activiteiten (met betrekking tot productie/montage en installatie) heeft X ook een entrepreneursrol met als bijbehorende functies (str ategische) Marketing & Sales, Corporate Excellence en Research & Development. In dat kader beschikt X over een R&D- afdeling en brengt jaarlijks immateriële activa voort waarvoor jaarlijks S&O-verklaringen worden verkregen met over de periode 2017 tot en met 2020 gemiddeld [20.000 – 50.000] toegekende en gerealiseerde S&O-uren per jaar. Bij de S&O-activiteiten zijn over die periode gemiddeld [> 50] R&D-medewerkers betrokken. Daarnaast heeft X over diezelfde periode gemiddeld jaarlijks [€ 6 miljoen – € 10 miljoen] uitgegeven aan R&D-werkzaamheden. De daarmee gemoeide kosten bedragen gemiddeld [5% – 10%] van de omzet. De succesvol afgeronde S&O-projecten hebben geleid tot immateriële activa in de vorm van programmatuur. Daarnaast beschikt X over een patent dat ziet op producttechnologie. X is voor haar specifieke marktgebied een van de Europese marktleiders. Het succes laat zich ook afmeten aan een verwachte structureel hoge winstgevendheid van de onderneming en het feit dat X over de afgelopen jaren sterk is gegroeid. In het verzoek om vooroverleg wordt verzocht om toepassing van de afpelmethode.

Rechtskader

Het verzoek van X om toepassing van de Innovatiebox ziet op de artikelen 12b tot en met 12bg van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb). Voorts zijn het besluit van 6 december 2018 (Stcrt. 2018, nr. 68661) inzake de toepassing van de Innovatiebox, het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, paragraaf 3 van het Besluit Fiscaal Bestuursrecht en de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen) aan de orde.

Overwegingen

1. X oefent in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functie van het lichaam binnen het concern. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties.
2. De door X gevraagde zekerheid vooraf heeft geen betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
3. X kwalificeert niet als een kleinere belastingplichtige als bedoeld in artikel 12ba, tweede lid, van de Wet Vpb, omdat gedurende 2020 en de vier voorafgaande boekjaren tezamen de groep (waar X gedurende die boekjaren deel van uitmaakte) een netto-omzet als bedoeld in artikel 12ba, tweede lid, onderdeel b, van de Wet Vpb, heeft behaald die gelijk of hoger is dan € 250.000.
000.
4. X heeft de economische eigendom van één of meer zelf voortgebrachte kwalificerende immateriële activa als bedoeld in artikel 12b van de Wet Vpb. Deze kwalificerende immateriële activa zijn voortgevloeid uit speur- en ontwikkelingswerk waarvoor één of meer S&O-verklaringen zijn afgegeven aan X en hebben de vorm van programmatuur. In aanvulling daarop is sprake van een aan X verleend octrooi.
5. Door X is op het laagst mogelijke aggregatieniveau en op de meest passende wijze bepaald wat de met de kwalificerende immateriële activa samenhangende voordelen zijn. Het aggregatieniveau is daarbij vastgesteld op de EBIT, aangezien de immateriële activa worden verwerkt in alle kwalificerende producten, en een lager aggregatieniveau derhalve niet mogelijk is gebleken. Gelet op de belangrijke functie van R&D in de onderneming is deze functie aangemerkt als kernfunctie, hetgeen meebrengt dat het gebruik van de afpelmethode hier het meest geschikt is om de kwalificerende voordelen te bepalen.
6. De vaststelling van het voordeel is ontleend aan het gedachtegoed van de Verrekenprijzen en meer in het bijzonder aan een functionele analyse op hoofdlijnen en is door de Belastingdienst beoordeeld op basis van door de belastingplichtige (desgevraagd) verstrekte informatie.
7. Bij de bepaling van de voordelen is derhalve het verzoek van X gevolgd om – in lijn met paragraaf 4.6 van het besluit van 6 december 2018 inzake de toepassing van de Innovatiebox – de afpelmethode te hanteren en de fiscaal kwalificerende operationele winst (de EBIT) van de fiscale eenheid als startpunt te nemen waarbij rekening wordt gehouden met voortbrengingskosten.
8. De EBIT wordt per business unit gealloceerd. Daarbij wordt eerst een beloning in aanmerking genomen voor de in de onderneming uitgevoerde routinematige functies. Die functies betreffen productie/montage-activiteiten waarvoor een kostengerelateerde beloning van [< 5%] en installatie-activiteiten, waarvoor een kostengerelateerde beloning van [> 10%] in aanmerking zijn genomen. Deze beloningen vallen niet onder de Innovatiebox en worden belast tegen het reguliere tarief.
9. In de analyse naar het belang van de R&D-functie zijn de volgende factoren meegewogen. X verricht grote inspanningen op het gebied van R&D. Dat uit zich onder andere in de relatief aanzienlijke omvang van het aantal S&O-uren, maar ook in de aantallen medewerkers die betrokken zijn bij de R&D-activiteiten in verhouding tot de aantallen medewerkers die betrokken zijn bij de overige (kern-)functies. Voorts is sprake van unieke technologie. Tenslotte is er het verband tussen de technologie als bepalende factor voor de hoge winstgevendheid en sterke groei van de onderneming.
10. Op basis van deze analyse is geconcludeerd dat voor wat betreft de verschillende business units door X de volgende delen van de resterende operationele winst zijn toegerekend aan artikel 12b van de Wet Vpb: –een business unit (met twee productiegroepen) voor [16% – 30%] van de operationele winst van de ene productgroep en [31% – 45%] van de operationele winst van de andere productgroep; en –twee business units voor [31% – 45%] van de operationele winst van de desbetreffende productgroep.
11. De overige operationele winst is toerekenbaar aan de kernfuncties (strategische) Marketing & Sales, Inkoop en Corporate Excellence, en wordt belast tegen het reguliere tarief.
12. Er is geen sprake van uitbestede R&D-werkzaamheden als bedoeld in artikel 12bb van de Wet Vpb. Er is voorts geen sprake van gekochte immateriële activa.

Conclusie

De Belastingdienst is in het vooroverleg tot de conclusie gekomen dat aan de eisen voor de gevraagde toepassing van de Innovatiebox is voldaan. Er is overeenstemming bereikt over de toepassing van de Innovatiebox. Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst met een looptijd van 1 januari 2020 tot en met 31 december 2024 en is van overeenkomstige toepassing in het jaar 2019, waarvoor de aangifte Vennootschapsbelasting reeds is ingediend.