Aanleiding
De fiscale eenheid X heeft een verzoek om vooroverleg ingediend voor toepassing van de Innovatiebox over de periode 2018 tot en met 2023, aansluitend op een eerdere afspraak t/m 2017.
Feiten
Fiscale eenheid X is een dienstverlenende onderneming met [11-25] personeelsleden in Nederland, met een jaarlijkse omzet van [< € 10 miljoen]. Deze omzet wordt voornamelijk behaald met eigen producten die met gebruikmaking van WBSO tot stand zijn gekomen. Daarnaast wordt, om klanten te ontzorgen, een bescheiden omzet gerealiseerd met handelsproducten waarop nagenoeg geen winstmarge wordt behaald. Fiscale eenheid X dient het verzoek in voor de activiteiten van alle maatschappijen die deel uitmaken van de fiscale eenheid, omdat de activiteiten dusdanig verweven zijn dat geen verder onderscheid gemaakt kan worden. Fiscale eenheid X heeft gedurende een deel van de looptijd van de VSO een belang van meer dan 25% gehad in een buitenlandse dochtermaatschappij, waarmee ook transacties werden verricht. Inmiddels is dit belang vervreemd aan een derde. Fiscale eenheid X is entrepreneur en eigenaar van de door haar voortgebrachte immateriële activa. Naast de bescheiden handelsactiviteiten is er in beperkte mate spr ake van routinematige support-activiteiten. Deze worden niet apart aan klanten in rekening gebracht, en vormen onderdeel van de verkoopfunctie. Fiscale eenheid X heeft ook een entrepreneursrol met als bijbehorende functies (str ategische) Marketing & Sales, Corporate Excellence en Research & Development. Fiscale eenheid X beschikt over een R&D-afdeling en brengt jaarlijks immateriële activa voort. Hiervoor worden jaarlijks WBSO-verklaringen toegekend, over de periode 2016 t/m 2018 gemiddeld [10.000-20.000] uur per jaar. Bij de WBSO-activiteiten zijn gemiddeld [5-10] medewerkers betrokken. Daarnaast wordt jaarlijks [€ 0,6 miljoen – € 1 miljoen)] uitgegeven aan R&D. De succesvol afgeronde WBSO-projecten leiden jaarlijks tot nieuwe immateriële activa. In het verzoek om vooroverleg wordt verzocht om toepassing van de afpelmethode.
Rechtskader
Het verzoek van X om toepassing van de Innovatiebox ziet op de art. 12b t/m 12bg van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb). Daarnaast wordt een verzoek gedaan om toepassing van het overgangsrecht als bedoeld in art. 34d lid 1 van de Wet Vpb. Voorts zijn het Besluit d.d. 6 december 2018 (Staatscourant 2018 nr. 68661 20 december 2018) inzake de toepassing van de Innovatiebox, het Besluit d.d. 19 juni 2019 (nr. 2019/13003), par. 3 van het Besluit d.d. 9 mei 2017 (nr. 2017-1209) en de Regeling d.d. 31 december 2018 (nr. DB 2018/216528, gewijzigd bij artikel VII van de Regeling van de Staatssecretaris van 18 december 2019, nr. 2019-0000199975, Staatscourant 2019, 69810) aan de orde.
Overwegingen
1. Fiscale eenheid X oefent in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functie van het lichaam binnen het concern. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties.
2. X verricht in het kader van haar operationele bedrijfsvoering geen transacties met entiteiten die in landen zijn gevestigd die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet- coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden, zoals genoemd in par. 3 van het Besluit van 19 juni
2019.
3. Fiscale eenheid X kwalificeert als een kleinere belastingplichtige als bedoeld in artikel 12ba, lid 2 van de Wet Vpb, omdat gedurende 2018 en de vier voorafgaande boekjaren tezamen fiscale eenheid X een netto-omzet als bedoeld in artikel 12ba, lid 2, onderdeel b van de Wet Vpb heeft behaald die lager is dan € 250.000.
000.
4. Fiscale eenheid X heeft de economische eigendom van één of meer zelf voortgebrachte kwalificerende immateriële activa als bedoeld in artikel 12b van de Wet Vpb. Deze kwalificerende immateriële activa zijn voortgevloeid uit speur- en ontwikkelingswerk waarvoor één of meer S&O-verklaringen zijn afgegeven aan fiscale eenheid X.
5. Door fiscale eenheid X is op het laagst mogelijke aggregatieniveau en op de meest passende wijze bepaald wat de met de kwalificerende immateriële activa samenhangende voordelen zijn. Het aggregatieniveau is daarbij vastgesteld op de fiscale EBIT van de fiscale eenheid, omdat de immateriële activa in alle diensten worden verwerkt. Een lager aggregatieniveau is daarom niet mogelijk gebleken. R&D is gezien het absolute en relatieve belang als kernfunctie aangemerkt. Samen met de constant voortgebrachte nieuwe en doorontwikkelingen maakt dit dat de afpelmethode het meest geschikt is om de kwalificerende voordelen te bepalen.
6. Bij de bepaling van de voordelen is derhalve het verzoek van X gevolgd om in lijn met par. 4.6 van het Besluit d.d. 6 december 2018 de afpelmethode te hanteren en de fiscale kwalificerende operationele winst (de EBIT) van de fiscale eenheid als startpunt te nemen waarbij rekening wordt gehouden met voortbrengingskosten. Deze EBIT wordt geschoond voor elementen die niet samenhangen met de kwalificerende activiteiten. Aangezien in dit geval de opbrengst uit de handelsactiviteiten vanwege het nagenoeg ontbreken van een winstmarge verwaarloosbaar is, kan schoning van de EBIT op dit punt achterwege blijven. De vaststelling van het voordeel is ontleend aan het gedachtegoed van de Verrekenprijzen en meer in het bijzonder aan een functionele analyse op hoofdlijnen en is door de Belastingdienst beoordeeld op basis van door de belastingplichtige (desgevraagd) verstrekte informatie.
7. De restwinst, in casu feitelijk gelijk aan de EBIT, wordt vervolgens gealloceerd op basis van een relatieve weging van de onderkende kernfuncties. In de analyse naar het belang van de R&D-functie zijn de volgende factoren meegewogen.
8. Op basis van deze analyse is geconcludeerd dat een gedeelte van [31%-45%] van de operationele winst door fiscale eenheid X wordt toegerekend aan artikel 12b van de Wet Vpb. De resterende operationele winst wordt toegerekend aan de overige kernfuncties, (strategische) Marketing & Sales en Corporate Excellence, ter grootte van het complement [55%-69%] en wordt belast tegen het reguliere tarief.
9. Er is geen sprake van uitbestede R&D-werkzaamheden als bedoeld in artikel 12bb van de Wet Vpb aan een groepsmaatschappij die kan worden aangemerkt als een verbonden lichaam. Evenmin is sprake van aangekochte immateriële activa. De nexusbreuk bedraagt derhalve
1.
10. Voor de toepassing van het overgangsrecht van artikel 34d Wet Vpb wordt een uitgroei gehanteerd voor de toepassing van artikel 12b Wet Vpb, zoals dat artikel luidde op 31 december 2016, en wordt een ingroei gehanteerd voor de toepassing van artikel 12b Wet Vpb, zoals dat artikel luidt met ingang van 1 januari
2017. Achtergrond van deze ingroei is de aanwezigheid van voordelen welke toerekenbaar zijn aan immateriële activa die zijn voortgebracht voor 1 juli 2016 (het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 12b t/m 12bg en 34d van de Wet Vpb). De ingroei is een afspiegeling van de mate waarin de voortgebrachte kwalificerende immateriële activa aan de winst gaan bijdragen en is afgeleid van de economische levensduur van deze activa van [1-3] jaar. Deze uit- en ingroei is in lijn met de ingroei zoals die in een eerdere afspraak overeen is gekomen, cf. par. 10.2 van het Besluit d.d. 6 december 2018.
Conclusie
De Belastingdienst is in het vooroverleg tot de conclusie gekomen dat aan de eisen voor de gevraagde toepassing van de Innovatiebox is voldaan. Er is overeenstemming bereikt over de toepassing van de Innovatiebox. Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst over een looptijd van 1 januari 2019 tot en met 31 december 2023. De afspraak is van overeenkomstige toepassing op het jaar 2018, waarvoor de aangifte Vennootschapsbelasting reeds is ingediend.