rul-20200714-apa-000005

Aanleiding

X heeft een verzoek ingediend om zekerheid vooraf te krijgen over de at arm’s length aard van de CCA (Cost Contribution Arrangement) tussen X en Y.

Feiten

X is de in Nederland gevestigde groepsentiteit van de Z groep. De Z Groep houdt zich bezig met het ontwerpen, produceren en verkopen van verschillende producten over de gehele wereld. X is per januari 2019 een CCA overeen gekomen met de buiten de EU gevestigde groepsentiteit Y. Zowel X als Y verrichten R&D werkzaamheden. De CCA ziet op het gezamenlijk dragen van de kosten en de risico’s van het (door-)ontwikkelen van immateriële activa. De kosten en de risico’s verbonden aan het ontwikkelen van de immateriële activa worden verdeeld aan de hand van de ratio van het redelijkerwijs te verwachten voordeel dat wordt verkregen uit de immateriële activa voor respectievelijk X en Y (hierna de Ratio). De Ratio voor X wordt bepaald door verkopen in de regio van X ten opzichte van de wereldwijde verkopen en voor Y op verkopen in de rest van de wereld ten opzichte van de wereldwijde verkopen. Als onderdeel van het aangaan van de CCA brengt Y reeds ontwikkelde immateriële activa in. In dat kader betaalt X aan Y een inkoopvergoeding waarbij X de uiteindelijke gerechtigheid tot de immateriële activa in de regio van X verkrijgt van Y. Deze betaling is gerelateerd aan de omzet van X en zal betaald worden gedurende een periode van 12 jaar. Door het aangaan van de CCA verkrijgt X het recht om producten die onder de immateriële activa vallen, te produceren, verkopen, gebruiken, distribueren en anderzijds te marketen, ondersteunen en te exploiteren in de regio van X.

Rechtskader

Het verzoek van X ziet op het verkrijgen van zekerheid vooraf over de vaststelling van een zakelijke beloning (een arm’s-lengthbeloning). Relevant is hierbij het Besluit van 19 juni 2019, 2019/13003, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter en de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden van 31 december 2018, nr. DB 2018/216528, zoals die is gewijzigd bij artikel VII van de Regeling van de Staatssecretaris van 18 december 2019, nr. 2019-0000199975, Stb. 2019, 69810. Het arm’s-lengthbeginsel is in Nederland gecodificeerd door artikel 8b Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb) en in het OESO-modelverdrag ter voorkoming van dubbele belastingheffing in artikel 9. In het OESO-commentaar op artikel 9 van het OESO- modelverdrag en de Transfer Pricing Guidelines for Multinational Enterprises and Tax Administrations (OESO-richtlijnen) wordt het arm’s-lengthbeginsel van een nadere invulling voorzien. De OESO-richtlijnen geven een internationaal geaccepteerde invulling aan het arm’s- lengthbeginsel en worden daarom in het verrekenprijsbesluit van 11 mei 2018 (2018- 6865) als een passende uitleg en verduidelijking van het in artikel 8b Wet Vpb omschreven beginsel gezien.

Overwegingen

1. X oefent in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functie van het lichaam binnen het concern. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties, en evenmin heeft de gevraagde zekerheid vooraf betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in Staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
2. Voor CCA’s dient aansluiting te worden gezocht bij het arm’s-lengthbeginsel zoals uitgewerkt in de OESO-richtlijnen en in het bijzonder bij hoofdstuk VIII van de OESO- richtlijnen en paragraaf 7 van het Verrekenprijsbesluit.
3. Zowel X als Y hebben relevante functionaliteit om control te kunnen uitoefenen ten aanzien van de risico’s die samenhangen met de CCA en beschikken over de financiële capaciteit om deze risico’s te dragen. In de CCA tussen X en Y is de bijdrage van X en Y in lijn met het relatieve aandeel van X en Y in de totale verwachte voordelen en in lijn met de uitgeoefende functies van respectievelijk X en Y.
4. Het arm’s-lengthbeginsel brengt met zich mee dat zowel het relatieve aandeel van iedere deelnemer in de bijdragen aan de CCA als het relatieve aandeel van die deelnemer in de totale verwachte voordelen, vastgesteld worden op basis van de waarde in het economische verkeer. Indien echter aannemelijk is dat de relatieve kosten van de individuele prestaties die de verschillende deelnemers aan de CCA bijdragen, gelijk is aan de relatieve waarde daarvan, is het in overeenstemming met het arm’s-lengthbeginsel om bij de bepaling of ieders relatieve aandeel in de totale verwachte voordelen overeenstemt met ieders relatieve aandeel in de bijdragen uit te gaan van de kostprijs van de bijdragen. X heeft een onderbouwing aangeleverd waarin de gelijkheid van de gemiddelde relatieve toegevoegde waarde van de bijdrage van de deelnemers aannemelijk is gemaakt. De onderbouwing is beoordeeld en passend bevonden.
5. Ten aanzien van de reeds door Y ontwikkelde immateriële activa is overeengekomen dat gedurende 12 jaar een betaling door X zal worden verricht die is gerelateerd aan een afnemend percentage van haar omzet. De OESO-Richtlijnen beschrijven een beperkt aantal methoden voor het waarderen van immateriële activa, waaronder de CUP methode (paragraaf 6.146 en verder). Aangezien ten aanzien van de door Y ontwikkelde immateriële activa interne CUP’s aanwezig zijn is deze methode gebruikt om de waarde van de immateriële activa en daaruit volgende betaling van X aan Y vast te stellen. De aangeleverde economische analyse is beoordeeld en passend bevonden.

Conclusie

Partijen hebben vastgesteld dat de voorwaarden in de tussen X en Y overeengekomen CCA alsmede de inkoopbetalingen van X aan Y at arm’s length zijn. Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst met een looptijd van januari 2019 tot en met december 2023.