Aanleiding
Er is verzocht om zekerheid vooraf ten aanzien van de vraag of er sprake is van subjectieve belastingplicht voor de Dividendbelasting.
Feiten
X is een Coöperatie welke is opgericht naar het recht van en gevestigd in Nederland. X behoort tot een internationaal concern, A, dat actief is in de industriële sector. Het concern heeft besloten om bepaalde sturende werkzaamheden van de groep te bundelen op het niveau van X. De lidmaatschapsrechten in X worden indirect gehouden door de moedermaatschappij die gevestigd is buiten de Europese Unie. Het personeel van X is woonachtig in Nederland en werkt (grotendeels) vanuit een kantoor in Nederland. Het doel van de A-groep is om vanuit X sturende werkzaamheden te verrichten ten behoeve van de actieve werkzaamheden van de groep in zowel Nederland als in andere Europese landen. Het personeel van X is (mede)verantwoordelijk voor de strategische beslissingen van het Nederlandse platform. X zal geen stukken uitgeven die in fiscale zin kwalificeren als schriftelijke aandeelbewijzen of daarmee vergelijkbare stukken. Daarnaast is een lidmaatschapsrecht in X slechts overdraagbaar na voorafgaande schriftelijke toestemming daartoe door alle leden van X. X zal de samenstelling van het ledenbestand bijhouden in een ledenregister.
Rechtskader
Het verzoek van X ziet op het verkrijgen van zekerheid vooraf dat er geen sprake is van subjectieve belastingplicht voor de Dividendbelasting, omdat X niet kwalificeert als houdstercoöperatie zoals gedefinieerd in artikel 1, achtste lid, van de Wet op de Dividendbelasting 1965 (Wet DB). Relevant is hierbij het besluit van de Staatssecretaris van 19 juni 2019, nr. 2019/13003, Stcrt. 2019, nr. 35519, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Tevens is van belang de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden van de Staatssecretaris van 31 december 2018, nr. DB 2018/216528, Stcrt. 2018, 72064, zoals die is gewijzigd bij artikel VII van de Regeling van de Staatssecretaris van 18 december 2019, nr. 2019-0000199975, Stcrt. 2019, 69810.
Overwegingen
Het verzoek om zekerheid vooraf is ingetrokken voordat kon worden toegekomen aan de beoordeling of werd voldaan aan de voorwaarden uit het besluit van 19 juni 2019 (nummer 2019/13003). Gegeven de initieel ontvangen informatie was mogelijk de (doorslaggevende) beweegreden voor het verrichten van de transactie het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting. Een inhoudelijke analyse is echter achterwege gebleven, omdat het verzoek is ingetrokken.
Conclusie
Er is geen vaststellingsovereenkomst tot stand gekomen omdat het verzoek is ingetrokken.