23 mei 2023 Bekijk online
RULINGS&POLICY
Ontsluit rulings & kennisgroepstandpunten

Deze week vier nieuwe kennisgroepstandpunten. Met veel interesse het standpunt over de terbeschikkingsstellingsregeling (“tbs”) gelezen (#3). Ik zou op basis van mijn begrip van de achtergrond van de regeling verwachten dat er geen sprake zou zijn van tbs. Kennelijk heeft de Inspecteur precies het tegenovergestelde standpunt eerder ook ingenomen. Ook #4 was interessant, al was het geen verrassing. 

Inkomstenbelasting niet-winst

#1

Aanleiding:

X en Y zijn ongehuwd samenwonend en fiscale partners. Op het moment dat Y wordt opgenomen in een verpleeghuis, laat X door middel van een schriftelijke kennisgeving aan de inspecteur weten dat zij niet langer als fiscale partners willen worden aangemerkt (artikel 5a, zevende lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen of artikel 1.2, vijfde lid, tweede volzin, van de Wet inkomstenbelasting 2001). Een paar jaar later trekt ook X in hetzelfde verpleeghuis in. X en Y verblijven in aparte kamers en wonen dus niet bij elkaar.

Vraag: Kunnen X en Y door de opname van X in hetzelfde verpleeghuis weer fiscale partners worden?

Antwoord: X en Y worden alleen elkaars fiscale partners als ze allebei op hetzelfde woonadres in de basisregistratie personen (hierna: BRP) staan ingeschreven en aan de overige voorwaarden voor fiscaal partnerschap is voldaan. Aan de hand van artikel 5a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) en artikel 1.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) zal dus opnieuw moeten worden beoordeeld of sprake is van fiscaal partnerschap.

Lees het kennisgroepstandpunt.

#2

Aanleiding:

Belastingplichtige heeft aan een coronabesmetting langdurige cognitieve klachten overgehouden, ook wel postcovidsyndroom genoemd. Ter behandeling hiervan gaat zij hyperbare zuurstoftherapie volgen. Zij is hiervoor doorverwezen door een medisch specialist. De therapie wordt uitgevoerd in een privékliniek. Het behandeltraject bestaat uit een intakegesprek met een arts, een intakegesprek met een verpleegkundige, de hyperbare zuurstofbehandeling (meerdere keren) en een telefonisch consult na 3 maanden.

Hyperbare zuurstoftherapie is een behandeling waarbij de patiënt 100% zuurstof krijgt toegediend via een mond-neusmasker bij een druk die hoger is dan de normale omgevingsdruk. Om die verhoogde druk te verkrijgen wordt er een situatie nagebootst alsof er 15 meter onder water wordt gedoken. Dit gebeurt in een grote ruimte (pressiekamer) waar de druk kunstmatig kan worden verhoogd. Doordat zuurstof onder druk wordt ingeademd, wordt de hoeveelheid zuurstof die in het bloed oplost ongeveer 12,5 maal zoveel. Door deze toename zullen de weefsels waar te weinig zuurstof komt beter van zuurstof worden voorzien.

Omdat er (nog) onvoldoende wetenschappelijk bewijs is voor deze behandeling bij het postcovidsyndroom worden de kosten niet door de zorgverzekeraar vergoed vanuit de basisverzekering.

Vraag: Zijn de kosten van hyperbare zuurstoftherapie aftrekbaar als uitgaven voor specifieke zorgkosten?

Antwoord: Ja, de kosten van hyperbare zuurstoftherapie zijn aftrekbaar als uitgaven voor specifieke zorgkosten, mits aan alle voorwaarden wordt voldaan. Er moet sprake zijn van drukkende uitgaven voor genees- en heelkundige hulp, die zijn gedaan wegens ziekte. Bovendien moet het aannemelijk zijn dat belastingplichtige zich redelijkerwijs gedrongen heeft kunnen voelen tot het doen van deze uitgaven.

Lees het kennisgroepstandpunt.

Resultaat uit overige werkzaamheden

#3

Aanleiding: 

X en zijn familieleden hebben gezamenlijk een fonds voor gemene rekening (hierna: FGR). X heeft een aanmerkelijk belang in BV X. Dit FGR wordt voor fiscale doeleinden als besloten aangemerkt.

In de fondsvoorwaarden is opgenomen dat familie-entiteiten binnen de toegestane kring van participanten vallen.

BV X legt liquiditeiten in en krijgt daarvoor nieuw uitgegeven participaties door het fonds. Vervolgens neemt BV X een deel van de participaties over van aandeelhouder X. Betaling geschiedt via verrekening van de rekening-courantvorderingen die de vennootschap heeft op de aandeelhouder.

Er zitten alleen liquide middelen en aandelen ter belegging in het FGR. De overige participanten (familieleden) hebben geen aanmerkelijk belang in BV X. De participanten ontvangen ieder opbrengsten uit het FGR in een evenredige verhouding tot hun inbreng. Dit is niet veranderd door toetreding van de BV. Geen van de participanten draagt onevenredig bij in kosten of ontvangt onevenredige delen van de opbrengsten.

De BV heeft ten opzichte van de andere participanten geen extra invloed op de beleggingsstrategie, bijvoorbeeld via Stichting beheerder & bewaarder. De BV heeft geen extra invloed op de wijze van verdeling van kosten en opbrengsten.

De structuur zag er – voor participatie door de BV – als volgt uit:

X en familieleden van X houden een direct belang in FGR.

Nadat de BV is toegetreden als participant in het FGR ziet de structuur er als volgt uit:

X en familieleden van X houden een direct belang in FGR.

Daarnaast houdt X via BV X (indirect) een belang in FGR.

Vraag: Is, als gevolg van de rechtstreekse participatie van X in het FGR, sprake van een terbeschikkingstelling aan een samenwerkingsverband als bedoeld in art. 3.92, eerste lid, onderdeel b, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001)?

Antwoord: Ja.

Lees het kennisgroepstandpunt.

Bijzondere winstbepaling Vpb

#4

Aanleiding: 

De vraag is opgekomen of bij een bepaalde transactie sprake is van een wijziging in belangrijke mate van het uiteindelijk belang in de zin van artikel 20a, eerste lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: Wet Vpb 1969). De casus is als volgt.

X BV heeft een negatief vermogen van 25 miljoen en beschikt over te verrekenen verliezen. A investeert in X BV via een transactie die zich als volgt kenmerkt:

1. A koopt 1% van de aandelen in X BV. A verkrijgt daarmee 1% van het juridische en het economische eigendom van de aandelen.

2. De overige aandelen (99%) in X BV worden gecertificeerd. De bestaande overige aandeelhouders hebben certificaten in een stichting administratiekantoor (hierna: STAK) verkregen. A heeft de volledige zeggenschap over de STAK en daarmee de gehele zeggenschap in X BV (1% rechtstreeks en 99% via de STAK).

3. A koopt van de bestaande aandeelhouders een vordering op X BV van nominaal € 100 miljoen voor een bedrag van € 75 miljoen. Dit is voor X BV een  omvangrijke schuld, want de nominale waarde van de schuld is hoger dan de waarde van de activa van X BV.

Vraag: Geldt de combinatie van de vervreemding van het 1%-aandelenbelang, de overdracht van de volledige zeggenschap en de overdracht van de vordering met een waarde die veel lager is dan de nominale waarde, als een wijziging in belangrijke mate van het uiteindelijke belang in X BV in de zin van artikel 20a, eerste lid, Wet Vpb 1969?

Antwoord: Ja. Het begrip belang wordt materieel getoetst. Gezamenlijk beschouwd vormt de overdracht van het aandelenbelang, de volledige zeggenschap en de omvangrijke vordering een wijziging in belangrijke mate van het uiteindelijke belang in X BV. Het vermogen van X BV is zodanig negatief dat het financiële belang bij vermogen en winst van X BV, naar redelijkerwijs is te verwachten, volledig en duurzaam berust bij A als schuldeiser en niet bij de aandeelhouders. Zolang de winst de waarde van het vermogen slechts minder negatief maakt, leidt deze winst primair tot waardestijging van de vordering en niet tot waardestijging van de aandelen. Door de volledige zeggenschap kan deze waardestijging bovendien op elk gewenst moment worden gerealiseerd door te besluiten tot aflossing.

Lees het kennisgroepstandpunt.

Uitschrijven   |   Beheer je abonnement


Copyright © 2023 Maurits Vedder. Alle rechten voorbehouden. Dit bericht bevat geen belastingadvies. Voor zover er standpunten worden ingenomen in berichten zijn dat de persoonlijke standpunten van de schrijver. Hetzelfde geldt voor spel- en stijlfouten, en stomme grappen.