10 september 2024 Bekijk online
RULINGS&POLICY
Ontsluit rulings & kennisgroepstandpunten

Deze week vijf nieuwe kennisgroepstandpunten. Kennisgroepstandpunt #4 gaat over de toepassing van artikel 10 lid 3 Wet Dividendbelasting ten aanzien van een 49.5%-belang zonder stemrecht.

Dank voor het lezen!

Aanmerkelijk belang

#1

Aanleiding: De natuurlijke personen X en Y houden ieder 50% van de bewijzen van deelgerechtigdheid in een open fonds voor gemene rekening (hierna: OFGR).

Het OFGR is naar huidig recht een fonds als bedoeld in artikel 2, vierde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: Wet Vpb 1969). Op grond van de Wet aanpassing fonds voor gemene rekening en vrijgestelde beleggingsinstelling (hierna: WFGR) wijzigt met ingang van 1 januari 2025 artikel 2, vierde lid, Wet Vpb 1969, waardoor de definitie van fonds voor gemene rekening wordt aangepast. Met ingang van deze datum voldoet het OFGR niet meer aan de aangepaste definitie, waardoor de vennootschapsbelastingplicht van het OFGR eindigt en de vervreemdingsficties zoals opgenomen in de WFGR toepassing vinden. Om eindafrekening als gevolg van de vervreemdingsficties te voorkomen wensen X en Y gebruik te maken van het overgangsrecht zoals opgenomen in de WFGR, waaronder de zogenoemde aandelenfusiefaciliteit (artikel VI WFGR).

Vraag:

1. X en Y zijn voornemens om op 1 oktober 2024 XY BV op te richten. De door XY BV bij oprichting nieuw uit te geven aandelen zullen door X en Y worden volgestort met hun bewijzen van deelgerechtigdheid in het OFGR.

Kan de aandelenfusiefaciliteit van artikel VI WFGR door X en Y worden ingeroepen nu direct na de aandelenfusie het OFGR, als gevolg van de aandelenfusie, ophoudt te bestaan omdat een fonds met slechts één deelgerechtigde, namelijk XY BV, geen FGR is (zie onder andere Hoge Raad 24 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:115)?

2. X en Y zijn voornemens om op 1 oktober 2024 ieder een persoonlijke houdstervennootschap op te richten, X BV onderscheidenlijk Y BV. De door X BV respectievelijk Y BV bij oprichting nieuw uit te geven aandelen zullen door X en Y worden volgestort met hun respectievelijke bewijzen van deelgerechtigdheid in het OFGR. Direct hierna zal het OFGR worden beëindigd (“geliquideerd”).
Kan de aandelenfusiefaciliteit van artikel VI WFGR worden ingeroepen in geval na de aandelenfusie het OFGR door
daaropvolgende rechtshandelingen ophoudt te bestaan, bijvoorbeeld doordat het OFGR na de aandelenfusie wordt “geliquideerd”?

3. X en Y zijn voornemens om op 1 oktober 2024 ieder een persoonlijke houdstervennootschap op te richten, X BV
onderscheidenlijk Y BV. De door X BV respectievelijk Y BV bij oprichting nieuw uit te geven aandelen zullen door X en Y worden volgestort met hun respectievelijke bewijzen van deelgerechtigdheid in het OFGR.

Kan de aandelenfusiefaciliteit van artikel VI WFGR worden ingeroepen en in stand blijven als onmiddellijk voorafgaand aan 1 januari 2025 niet van de doorschuiffaciliteit van artikel V, eerste of tweede lid, WFGR gebruik wordt gemaakt?

Antwoord: Ja, gesteld dat geen sprake is van een situatie zoals is bedoeld in artikel VI, tweede lid, onderdelen a, b en c, WFGR dan kan de aandelenfusiefaciliteit van artikel VI, eerste lid, WFGR in al deze situaties worden toegepast.

Lees het kennisgroepstandpunt.

Inkomstenbelasting niet-winst

#2

Aanleiding: Voor een belastingplichtige is bij beschikking in het jaar 2017 een restant persoonsgebonden aftrek (hierna: restant) vastgesteld van € 10.000. Over het jaar 2018 bedraagt het belastbare inkomen in box 1 in de aangifte € 30.000. In de aangifte is door belastingplichtige geen restant aangegeven. De aanslag inkomstenbelasting/premie volksverkeringen (hierna: IB/PVV) wordt overeenkomstig de aangifte IB/PVV vastgesteld, waarbij het restant (ten onrechte) niet wordt verrekend. Deze situatie herhaalt zich voor 2019.

Over het jaar 2020 doet belastingplichtige aangifte IB/PVV, waarin hij een bedrag van € 30.000 aangeeft als inkomen in box 1. Belastingplichtige maakt in zijn aangifte IB/PVV melding van een restant van € 10.000. Hierdoor bedraagt zijn aangegeven belastbaar inkomen in box 1 na verrekening met dit restant € 20.000. De inspecteur komt er in 2024 - bij de behandeling van de aangifte IB/PVV 2020 - achter dat de belastingplichtige zijn restant niet in zijn aangifte IB/PVV 2018 en 2019 heeft vermeld. Belastingplichtige heeft geen partner in 2020 of de voorgaande jaren.

Vragen:

1. Vervalt het vastgestelde restant van € 10.000 nu belastingplichtige dit restant niet in de eerdere aangiften IB/PVV ná 2017 heeft aangegeven?

2. Mag het vastgestelde restant van € 10.000 in de aanslag IB/PVV 2020 in mindering worden gebracht op het inkomen?

Antwoorden:

1. Nee, het restant vervalt slechts bij een definitief einde van de belastingplicht (dus bij overlijden). Het feit dat belastingplichtige het restant niet in zijn aangifte IB/PVV van 2018 of 2019 heeft vermeld doet hier niet aan af.

2. Beoordeeld moet worden of het vastgestelde restant nog kan worden verrekend met het inkomen uit 2018 of 2019. Het is niet mogelijk om een vastgesteld restant in een willekeurig later jaar in aanmerking te nemen. Het vastgestelde restant kan worden verrekend met het inkomen in de jaren ná 2017 voor zover voor die jaren de aanslag IB/PVV nog ambtshalve kan worden verminderd. In deze casus is 2019 het oudste jaar waarin nog ambtshalve vermindering van de aanslag IB/PVV mogelijk is. De verrekening van het restant dient plaats te vinden door middel van het vaststellen van een beschikking ambtshalve vermindering van de aanslag IB/PVV 2019 (hierna: verminderingsbeschikking). Omdat het volledige restant kan worden verrekend met het inkomen in box 1 over 2019, is er geen restant dat nog in mindering kan worden gebracht op het inkomen in box 1 over het jaar 2020.

#3

Aanleiding: Ondernemers kunnen deelnemen aan een schenkkring als alternatief voor een arbeidsongeschiktheidsverzekering. Om deel te nemen aan een bepaalde schenkkring dienen de verschuldigde maandbedragen te worden gestort op een derdengeldrekening (hierna: ‘derdengeldrekening X’) die op naam staat van een stichting. Deze stichting heeft als doel om een arbeidsongeschiktheidsvoorziening voor zelfstandigen te faciliteren. De stichting kwalificeert niet als een Afgezonderd Particulier Vermogen.

Elke deelnemer heeft een eigen kenmerk. Maandelijks worden door de penningmeester de bedragen die ten gunste komen aan de arbeidsongeschikte deelnemers van de derdengeldrekening X afgeschreven. De deelnemer heeft zelf geen toegang tot het geld op deze rekening. Deelnemers kunnen zonder opgave van redenen – en met inachtneming van een opzegtermijn van één maand – hun deelname beëindigen. Na beëindiging van de deelname aan de schenkkring wordt het kenmerk van de betreffende ondernemer opgeheven en het overgebleven bedrag teruggestort op een eigen bankrekening van de ondernemer.

In het verleden bestond de mogelijkheid om aan deze schenkkring deel te nemen door de verschuldigde maandbedragen te storten op een zelf te openen bankrekening (hierna: Y-rekening). Deze mogelijkheid is inmiddels beëindigd, maar er zijn nog ondernemers die op deze wijze deelnemen aan de regeling. In dit geval hebben de deelnemers de penningmeester gemachtigd tot het beheer van deze rekening. De stichting staat niet toe dat de deelnemers geld van de rekening afhalen. Feitelijk is dit echter wel mogelijk. Nadat deelname aan de schenkkring is beëindigd, staat het de ondernemer vrij deze rekening aan te houden.

NB: in dit standpunt wordt ingegaan op het voordeel uit sparen en beleggen dat volgt uit de Wet rechtsherstel box 3 en de box 3- wetgeving met ingang van 1 januari 2023. Naar aanleiding van de arresten van de Hoge Raad van 6 juni 2024 kunnen belastingplichtigen in bepaalde gevallen aannemelijk maken dat het werkelijke rendement lager is dan het uit bovengenoemde wetgeving volgende forfaitaire rendement. Aangezien dit nog nader door het kabinet wordt uitgewerkt, wordt daar in dit standpunt niet op ingegaan.

Vragen:

1. Op welke wijze wordt het aandeel of het belang van de deelnemer in de derdengeldrekening X in aanmerking genomen onder de box 3-wetgeving met ingang van 1 januari 2023?

2. Op welke wijze wordt de Y-rekening van de deelnemer in aanmerking genomen onder de box 3-wetgeving met ingang van 1 januari 2023?

Antwoorden:

1. Het belang van de deelnemer in een derdengeldrekening X wordt op de peildatum voor box 3 aangemerkt als een overige bezitting.

2. De Y-rekening wordt bij de deelnemer op de peildatum voor box 3 aangemerkt als een banktegoed.

IBR Vpb & winst

#4

Aanleiding: De in A-land[voetnoot 1] gevestigde X Foundation heeft een belang van 49,9% in Y BV. Y BV is gevestigd in Nederland. Aan deze aandelen is geen stemrecht verbonden. De heer B heeft de overige aandelen (50,1%) in en de volledige zeggenschap over Y BV. Het bestuur van Y BV wordt momenteel gevormd door B en een Nederlandse bestuurder. De intentie bestaat om het bestuur uit te breiden met de twee zoons van B (C en D) en nog twee Nederlandse bestuurders.
B woont in A-land. Hij is tevens oprichter en CEO van de in A-land beursgenoteerde entiteit Z Ltd.
X Foundation is in A-land vrijgesteld van de heffing van winstbelasting. Bij vestiging in Nederland zou X Foundation niet aan de vennootschapsbelasting zijn onderworpen.
X Foundation heeft zes bestuurders en zes commissarissen. Om te voldoen aan de regelgeving van A-land moet twee derde van de bestuurders en commissarissen van X Foundation bestaan uit van B en Y BV onafhankelijke derden. B zetelt samen met een van zijn zoons (C) in het bestuur van X Foundation; zoon (D) zetelt samen met een bestuurder van Z Ltd in de raad van commissarissen van X Foundation; de rest van het bestuur en van de raad van commissarissen bestaat uit onafhankelijke derden.

Vragen:

1. Kan X Foundation in geval van een dividenduitkering van Y BV met vrucht een beroep doen op de teruggaafregeling dividendbelasting zoals bedoeld in artikel 10, eerste en derde lid, van de Wet op de dividendbelasting 1965 (hierna: Wet DB 1965)?

2. Kan Y BV in geval van een dividenduitkering aan X Foundation de inhoudingsvrijstelling van artikel 4a Wet DB 1965[voetnoot 2] toepassen?

Antwoorden:

1. X Foundation kan slechts met vrucht een beroep doen op de teruggaafregeling van artikel 10, eerste en derde lid, Wet DB 1965 als het aandelenbelang van X Foundation kan worden aangemerkt als een portfolio-investering als bedoeld in artikel 10, derde lid, Wet DB 1965 en artikel 4a Wet DB 1965.

2. Als sprake is van een zodanige portfolio-investering dan kan Y BV een beroep doen op de inhoudingsvrijstelling van artikel 4a Wet DB 1965.

Een directe investering is geen portfolio-investering. Het is dus van belang om te bepalen of de 49,9%-deelneming van X Foundation in Y BV kwalificeert als een ‘directe investering’ in de zin van artikel 64 VWEU. Voor een directe investering is vereist de vestiging of de handhaving van duurzame en directe betrekkingen tussen de kapitaalverschaffer en de onderneming.

Het antwoord op de vraag of sprake is van een portfolio-investering dan wel van een directe investering vergt een weging van alle relevante feiten en omstandigheden en staat ter beoordeling aan de inspecteur.

In algemene zin is wel het volgende op te merken. Het loutere feit dat aan de aandelen van X Foundation in Y BV geen stemrecht is verbonden betekent niet, althans niet zonder meer, dat die aandelen niet kwalificeren als een directe investering. Het is immers niet uitgesloten dat uit de overige feiten en omstandigheden blijkt dat het 49,9%-aandelenbelang wel degelijk strekt tot vestiging of de handhaving van duurzame en directe betrekkingen tussen X Foundation en Y BV.

In dat verband komt bijvoorbeeld mede betekenis toe aan de mate van invloed van B (alsmede aan hem gerelateerde personen) in de gehele structuur.

Ook is van belang of X Foundation de vrije beschikkingsmacht heeft over de aandelen in Y BV.

Het staat aan de inspecteur om aan de hand van deze en andere feiten en omstandigheden te beoordelen of sprake is van een portfolio- belegging of van een directe investering.

Lees het kennisgroepstandpunt.

#5

Aanleiding: De in Nederland gevestigde vennootschap X BV houdt portfolio-aandelen in een vennootschap gevestigd in Y-land. Y-land is een ontwikkelingsland dan wel een land waarmee Nederland een verdrag heeft gesloten dat ter voorkoming van dubbele belasting verwijst naar de toepassing van het Besluit voorkoming dubbele belasting 2001 (hierna: ‘BvdB 2001’). In 2023 ontvangt X BV dividend. In het buitenland is op het dividend bronbelasting ingehouden. De bronbelasting is maximaal verrekenbaar tot het bedrag van het netto dividend, vermenigvuldigd met het percentage van het hoogste tarief van de vennootschapsbelasting, de zogenoemde tweede limiet (artikel 36, tweede lid, onderdeel b en vierde lid, Bvdb 2001).

X BV heeft rente- en inningskosten gemaakt die verband houden met het dividend. De over het netto dividend in 2023 verschuldigde belasting is lager dan de in 2023 ingehouden bronbelasting. Het niet verrekende surplus kan worden voortgewenteld naar het volgende jaar (artikel 37 Bvdb 2001). De bronbelasting zou in 2023 volledig verrekenbaar zijn als voor de toepassing van de tweede limiet uitsluitend rekening zou zijn gehouden met de rechtstreeks met de inning van het dividend verband houdende kosten.

Vraag: Brengt het arrest HvJ 17 september 2015, C-7/14, ECLI:EU:C:2015:608 (Société Générale SA-1), mee dat de bij X BV voor de tweede limiet in aanmerking te nemen kosten moeten worden beperkt tot de rechtstreeks met de inning als zodanig van het dividend samenhangende kosten?

Antwoord: Brengt het arrest HvJ 17 september 2015, C-7/14, ECLI:EU:C:2015:608 (Société Générale SA-1), mee dat de bij X BV voor de tweede limiet in aanmerking te nemen kosten moeten worden beperkt tot de rechtstreeks met de inning als zodanig van het dividend samenhangende kosten?

Lees het kennisgroepstandpunt.

Heb je deze nieuwsbrief doorgestuurd gekregen en wil je deze in het vervolg zelf direct ontvangen? Of wil je ook de nieuwsbrief met nieuwe rulings ontvangen? Abonneer via onderstaande knop!

Abonneer!


Copyright © 2023 Maurits Vedder. Alle rechten voorbehouden. Dit bericht bevat geen belastingadvies. Voor zover er standpunten worden ingenomen in berichten zijn dat de persoonlijke standpunten van de schrijver. Hetzelfde geldt voor spel- en stijlfouten, en stomme grappen.