3 september 2024 Bekijk online
RULINGS&POLICY
Ontsluit rulings & kennisgroepstandpunten

Deze week vier nieuwe kennisgroepstandpunten. Eén standpunt (#1) over de toepassing van de KIA bij een BV die participeert in meerdere VOFs. Eén standpunt (#2) over de vraag of een fusie voor de toepassing van de Wet Bronbelasting tot heffing van belasting over winstreserves leidt (niet dus).

Dank voor het lezen!

Winstfaciliteiten & firmaproblematiek

#1

Aanleiding: Aan de Kennisgroep winstfaciliteiten en firmaproblematiek is een vraag voorgelegd over de berekening van de kleinschaligheidsinvesteringaftrek (hierna: KIA) ingeval een bv deelneemt in meerdere vennootschappen onder firma (hierna: vof’s), waarbij zowel de bv als de vof’s investeringen hebben gedaan.

X BV (hierna: de bv) is firmant in twee vof’s, A VOF en B VOF. Het winstaandeel van de bv in beide vof’s is 40%. Binnen de beide vof’s vinden investeringen plaats, waar de bv in meedeelt. A VOF investeert voor € 100.000, B VOF voor € 80.000. Daarnaast doet de bv voor een bedrag van € 50.000 eigen investeringen. De eigen activiteiten van de bv en de activiteiten die binnen de beide vof’s worden uitgeoefend, zijn in aard en omvang verschillend.

Vraag: Kan een bv, gelet op artikel 2, zesde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: Wet Vpb 1969), die firmant is in meerdere vof’s waarbij zowel de bv als de vof’s investeringen doen, de KIA per materiële onderneming berekenen of dienen de investeringen samengeteld te worden?

Antwoord: De bv wordt geacht haar onderneming te drijven met haar gehele vermogen en mag daarom slechts éénmaal de KIA toepassen. De samentelregeling is van toepassing.

Het totaal van de investeringen voor de berekening van de KIA bedraagt € 230.000. Dit leidt in het gegeven voorbeeld tot een KIA van € 19.535 -/- 7,56% * (€ 230.000 -/- 129.194) = € 19.535 -/- 7.620 = € 11.915 (wettekst 2024).

Het aandeel van de bv in het totaal aan investeringen is (40% * € 180.000) + € 50.000 = € 122.000. De bv heeft dan recht op een KIA van € 11.915 * (€ 122.000 / € 230.000) = € 6.321.

Lees het kennisgroepstandpunt.

Dividendbelasting & bronbelasting

#2

Aanleiding: Vennootschap X fuseert met vennootschap Y, waarbij vennootschap X de verdwijnende rechtspersoon is en Y de verkrijgende vennootschap. In het kader van de fusie vindt geen bijbetaling in contanten plaats. Vennootschap Y neemt contact op met de inspecteur over de gevolgen van de fusie voor de Wet bronbelasting 2021 (hierna: Wet Bb 2021).

Vraag: Vormt de overgang onder algemene titel van het vermogen van een verdwijnende rechtspersoon aan de verkrijgende rechtspersoon als gevolg van een juridische fusie een voordeel in de vorm van dividenden in de zin van artikel 3.4a Wet Bb 2021?

Antwoord: Nee, de overgang onder algemene titel van het vermogen van een verdwijnende persoon op de verkrijgende rechtspersoon bij een juridische fusie vormt geen voordeel in de vorm van dividenden in de zin van artikel 3.4a Wet Bb 2021.

Lees het kennisgroepstandpunt.

Inkomstenbelasting niet-winst

#3

Aanleiding: X en Y zijn fiscale partners voor de inkomstenbelasting en hebben in 2017 een gezamenlijke grondslag uit sparen en beleggen van circa € 50 miljoen. Hiervan is € 40 miljoen toebedeeld aan X en € 10 miljoen toebedeeld aan Y. X heeft geen rechtsherstel box 3 gekregen, omdat hij niet tijdig bezwaar heeft gemaakt. Y heeft wel rechtsherstel box 3 gekregen door middel van een verminderingsbeschikking. Beide aanslagen inkomstenbelasting 2017 staan onherroepelijk vast als de inspecteur erachter komt dat X en Y in hun aangifte inkomstenbelasting € 25 miljoen aan aandelen hebben aangegeven als ‘banktegoeden’ in plaats van ‘beleggingen’. Hierdoor zijn de aandelen in het kader van het rechtsherstel box 3 bij Y aangemerkt als ‘banktegoeden’ (met een laag forfaitair rendementspercentage) in plaats van als ‘overige beleggingen’ (met een hoog forfaitair rendementspercentage). De inspecteur vordert daarom het te veel verleende rechtsherstel bij Y na.

Vraag: Mogen fiscale partners bij navordering van te veel verleend rechtsherstel box 3, vanwege de onjuiste opgave van beleggingen als spaargeld, een nieuwe toedeling van de gezamenlijke grondslag uit sparen en beleggen kiezen wanneer de aanslagen van beide partners reeds onherroepelijk vaststaan?

Antwoord: Nee, door de navordering verandert de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen niet. Een nieuwe toedeling van de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen kan daarom niet plaatsvinden. Bij de parlementaire behandeling van de Wet rechtsherstel box 3 heeft de Staatssecretaris van Financiën aangegeven dat een dergelijke wijziging van de toedeling ook niet wenselijk wordt geacht.

Lees het kennisgroepstandpunt.

IBR IB niet-winst/loonbelasting/PH-aanslag

#4

Aanleiding: Een inwoner van Duitsland ontvangt een AOW-uitkering uit Nederland ten bedrage van € 10.683. Dit is zijn enige inkomen. Artikel 17, eerste lid, van het belastingverdrag Nederland-Duitsland wijst het heffingsrecht over dit inkomen aan Duitsland toe. Belanghebbende heeft een inkomensverklaring verstrekt, als bedoeld in artikel 7.8, zesde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001). Omdat niet tenminste 90% van het inkomen is onderworpen aan de Nederlandse inkomstenbelasting, is hij geen kwalificerende buitenlandse belastingplichtige (hierna: KBB) op grond van de hoofdregel van artikel 7.8, zesde lid, Wet IB 2001.

Belanghebbende zou mogelijk wel kunnen worden aangemerkt als KBB op grond van artikel 7.8, achtste lid, Wet IB 2001, in verbinding met artikel 21bis, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001 (hierna: UBIB 2001). Aan de voorwaarden van artikel 21bis, eerste lid, onderdelen a en b, UBIB 2001 wordt voldaan.

Belanghebbende is in Duitsland geen inkomstenbelasting verschuldigd. Niet alleen de algemene belastingvrije som (het Grundfreibetrag) maar ook de toepassing van het zogeheten Besteuerungsanteil dan wel Ertragsanteil hebben hiertoe geleid. Belanghebbende zou als inwoner van Nederland over zijn totale inkomen geen inkomstenbelasting verschuldigd zijn als gevolg van de toepassing van (het inkomstenbelastingdeel van) de algemene heffingskorting en ouderenkorting.

Vraag: Voldoet belanghebbende, naar de nationaalrechtelijke uitleg, aan de voorwaarde van artikel 21bis, eerste lid, onderdeel c, UBIB 2001? Meer in het bijzonder is de vraag of mag worden aangenomen dat dit het geval is, nu belanghebbende wanneer hij inwoner van Nederland zou zijn geen inkomstenbelasting verschuldigd is als gevolg van slechts regelingen die als doel hebben om een bepaald minimuminkomen buiten de belastingheffing te laten, terwijl de oorzaak in Duitsland niet uitsluitend ligt bij regelingen voor bepaalde minimuminkomens.

Antwoord: Nee. De voorwaarde van artikel 21bis, eerste lid, onderdeel c, UBIB 2001 moet worden getoetst op basis van de situatie in het woonland. Het feit dat belanghebbende in Duitsland geen inkomstenbelasting is verschuldigd komt niet slechts door regelingen die als doel hebben om een bepaald minimuminkomen buiten de belastingheffing te laten.

Lees het kennisgroepstandpunt.

Heb je deze nieuwsbrief doorgestuurd gekregen en wil je deze in het vervolg zelf direct ontvangen? Of wil je ook de nieuwsbrief met nieuwe rulings ontvangen? Abonneer via onderstaande knop!

Abonneer!


Copyright © 2023 Maurits Vedder. Alle rechten voorbehouden. Dit bericht bevat geen belastingadvies. Voor zover er standpunten worden ingenomen in berichten zijn dat de persoonlijke standpunten van de schrijver. Hetzelfde geldt voor spel- en stijlfouten, en stomme grappen.