Deze week 7 nieuwe kennisgroepstandpunten en twee andere documenten:
1. Kennisdocument aan- en verkoopkosten deelneming (hier);
2. Handleiding voorkoming van dubbele belasting voor inkomsten van artiesten en sporters in de Vennootschapsbelasting (hier).
Ten aanzien van het Kennisdocument schreef ik eerder (hier):
"Al eerder is mij opgevallen dat de Belastingdienst moeite heeft met het toepassen van een ‘conditio sine qua non’. Ook in dit document wordt daar weer mee gegoocheld. Specifiek de verhouding December I Arrest en December II Arrest is een knap staaltje creatieve interpretatie."
Dat heeft in het bijzonder betrekking op de volgende passage (p. 8 & 9):
"De Hoge Raad stelt in rechtsoverweging 2.5.2 van het December-I-arrest expliciet dat zowel interne als externe kosten onder het aftrekverbod kunnen vallen. Deze opvatting sluit aan bij de wetgeschiedenis waarin wordt aangegeven dat ook interne uitgaven tot de aan- of verkoopkosten kunnen behoren. Naar de mening van de Kennisgroep gaat het hierbij om alle interne kosten. Het gaat dus niet alleen om bijvoorbeeld additionele loonkosten (betaalde overuren) in verband met een overname, maar ook om de ‘reguliere’ loonkosten voor de werkzaamheden in verband met of opgeroepen door een overname. Deze reguliere loonkosten houden namelijk een rechtstreeks oorzakelijk verband met de verwerving of de vervreemding omdat zij nuttig zijn om tot de verwerving of vervreemding te komen. Niet gezegd kan worden dat deze kosten in generlei opzicht kunnen bijdragen aan de totstandkoming van de verwerving of vervreemding. Gedacht kan worden aan bijvoorbeeld een deel van de salariskosten van onder andere de M&A-afdeling, de controller en de CFO. Deze kosten zijn dus niet aftrekbaar omdat deze kosten hoe dan ook zouden zijn gemaakt. Het gaat erom of de (salaris)kosten toerekenbaar zijn aan de werkzaamheden met betrekking tot de verwerving of vervreemding van de deelneming. Dat deze werkzaamheden intern plaatsvinden of extern worden ingekocht is dus niet relevant."
Er wordt meermaals verwezen naar het December I Arrest en December II Arrest. In December I overweegt de Hoge Raad:
"2.5.1. Op grond van artikel 13, lid 1, van de Wet blijven bij het bepalen van de winst “buiten aanmerking de voordelen uit hoofde van een deelneming, alsmede de kosten ter zake van de verwerving of de vervreemding van die deelneming”. De bewoordingen van deze bepaling en in het bijzonder de daarin voorkomende zinsnede “ter zake van” maken duidelijk dat een bepaalde kostenpost alleen onder de deelnemingsvrijstelling valt indien een verband bestaat tussen die kostenpost en de verwerving of de vervreemding van een deelneming. Bij gebrek aan nadere tekstuele of wetshistorische aanwijzingen voor de beantwoording van de vraag welk verband vereist is, hanteert de Hoge Raad hiervoor de maatstaf van een rechtstreeks oorzakelijk verband. Kosten moeten worden aangemerkt als kosten ter zake van de verwerving of de vervreemding van een deelneming, indien zij worden opgeroepen door de verwerving of de vervreemding van de desbetreffende deelneming, in die zin dat de kosten zonder die verwerving of die vervreemding niet zouden zijn gemaakt. De aanwezigheid van een zodanig verband dient naar objectieve maatstaven te worden beoordeeld."
In het December II Arrest overweegt de Hoge Raad:
"4.4.1 In het vereiste rechtstreekse oorzakelijke verband dat de kosten moeten worden opgeroepen door de vervreemding (zoals hiervoor in 4.3 omschreven), ligt de voorwaarde besloten dat die kosten een zodanig oorzakelijk verband met de vervreemding houden dat zij zijn gemaakt omdat zij – objectief bezien – nuttig of nodig zijn om tot die vervreemding te komen. Ter verduidelijking daarvan is in het arrest van 7 december 2018 toegevoegd dat de kosten anders, dus zonder die (beoogde) vervreemding, niet zouden zijn gemaakt. Dit hiervoor bedoelde rechtstreekse oorzakelijke verband ontbreekt bij kosten die – weliswaar – niet zouden zijn gemaakt als de vervreemding niet zou hebben plaatsgevonden maar die overigens in generlei opzicht kunnen bijdragen aan de totstandkoming van die vervreemding. Dergelijke uitgaven staan niet in een rechtstreeks oorzakelijk verband tot de vervreemding in de hiervoor in 4.3 bedoelde zin. Zij zijn niet nuttig of nodig om tot die vervreemding te komen."
Het gaat mij om de hierboven onderstreepte tekst. Hieruit volgt naar mijn mening dat aan twee cumulatieve voorwaarden moet worden voldaan. Ten eerste moet sprake zijn van kosten die zonder de transactie niet zouden zijn gemaakt (conditio sine qua non). Ten tweede moeten de kosten nuttig zijn. De Belastingdienst lijkt het als alternatieve voorwaarden te zien:
"Deze reguliere loonkosten houden namelijk een rechtstreeks verband met de verwerving of vervreemding omdat zij nuttig zijn om tot de verwerving of vervreemding te komen."
De redenering van de Belastingdienst lijkt mij op z'n best een 'a contrario'-redenering.
Kennisgroepstandpunte #1 en #2 gaan ook over de deelnemingsvrijstelling, respectievelijk proceskosten in het kader van een W&I-verzekering en valutaresultaten in het kader van een voorgenomen kapitaalstorting. Kennisgroepstandpunt #6 betreft de toepassing van de vereenvoudigde ABC-levering als de goederen op de stoep van D belanden.
Dank voor het lezen! |