30 januari 2024 Bekijk online
RULINGS&POLICY
Ontsluit rulings & kennisgroepstandpunten

Deze week 4 nieuwe kennisgroepstandpunten.

Kennisgroepstandpunt #1 gaat over de vraag of een Coop ook een aandelenvennootschap is in het kader van de aftrekbeperking voor uitreiking van aandelen etc. Een zelfstandige fiscale kwalificatie voor die regelingen, zegt u?

Dank voor het lezen!

Bijzondere winstbepalingen Vpb

#1

Aanleiding: De vraag is opgekomen of artikel 10, eerste lid, onderdeel j, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: artikel 10-1-j Wet Vpb 1969) van toepassing is bij een toekenning van rechten op aandelen in het kapitaal van een verbonden lichaam door een coöperatie.

De feiten van de casus zijn als volgt:
Een coöperatie heeft aan haar werknemers rechten op aandelen in het kapitaal van een verbonden lichaam toegekend.

In de statuten van de coöperatie in kwestie is het volgende opgenomen:
1. De lidmaatschapsrechten van de coöperatie zijn overdraagbaar na toestemming van alle leden.
2. Tijdens het bestaan van de coöperatie hebben de leden aanspraak op een gedeelte van de winst.
3. Na ontbinding en vereffening van de coöperatie hebben de leden aanspraak op een evenredig aandeel in het saldo van vereffening.
4. Aan ieder lidmaatschapsrecht is één stem verbonden.

Vraag: Kan artikel 10-1-j Wet Vpb 1969 van toepassing zijn op de toekenning van rechten op aandelen in het kapitaal van een verbonden lichaam, als deze toekenning wordt gedaan door een coöperatie?

Antwoord: Ja. Artikel 10-1-j Wet Vpb 1969 is van toepassing op alle toekenningen en uitreikingen van aandelen en optierechten binnen een concern. Doel en strekking van artikel 10-1-j Wet Vpb 1969 leiden er in samenhang met de feiten toe om deze coöperatie voor de toepassing van artikel 10-1-j Wet Vpb 1969 te beschouwen als een vennootschap met een in aandelen verdeeld kapitaal.

Lees het kennisgroepstandpunt.

#2

Aanleiding: De casus is gestileerd weergegeven als volgt:
- X NV, die regulier belastingplichtig is voor de vennootschapsbelasting, wenst te gaan participeren in een open fonds voor gemene rekening (hierna: beleggingsfonds/FBI).
- X NV krijgt meer dan 45% van de bewijzen van deelgerechtigdheid.
- Het door X NV te houden belang zal uitsluitend worden gehouden ten behoeve van deelnemers (natuurlijk personen) aan een door X NV uit te voeren pensioenregeling. X NV heeft dan ook enkel de juridische eigendom van de participaties. Het economisch belang bij de participaties in het beleggingsfonds/FBI ligt voor 100% bij de deelnemers aan de pensioenregeling.
- Een verbonden lichaam van X NV treedt op als beheerder van het beleggingsfonds/FBI. X NV en de beheerder hebben (deels) dezelfde bestuurders.
- Om als fiscale beleggingsinstelling in de zin van artikel 28 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: Wet Vpb 1969) te kunnen worden aangemerkt, dient onder andere te worden voldaan aan de zogenoemde aandeelhoudersvereisten. De aandeelhoudersvereisten zijn opgenomen in artikel 28, tweede lid, onderdeel c en d, Wet Vpb 1969. In deze casus gaat het om het aandeelhoudersvereiste van artikel 28, tweede lid, onderdeel c, Wet Vpb 1969.
- Voor toepassing van het FBI-regime is in casu onder meer van belang dat het beleggingsfonds/FBI voldoet aan de bestuurdersvereisten van artikel 28, tweede lid, onderdeel f, Wet Vpb 1969. Kort gezegd eist deze bepaling dat de bestuurder van een FBI niet ook bestuurder is van een lichaam dat voor meer dan een derde aandeelhouder is van de FBI, al dan niet tezamen met een verbonden lichaam.
- Op basis van de wettekst wordt niet aan de bestuurdersvereisten voldaan, omdat de bestuurder van (de beheerder van) het beleggingsfonds/FBI tevens bestuurder is van X NV.

Vraag: Mag een bestuurder van het fonds bestuurder zijn van X NV, in afwijking van de tekst van artikel 28, tweede lid, onderdeel f, Wet Vpb 1969, omdat het aandeelhouderschap van X NV buiten aanmerking kan blijven door een gebrek aan enig economisch belang?

Antwoord: Ja. Het aandeelhouderschap van X NV mag ook voor het bestuurdersvereiste buiten aanmerking blijven, zodat de bestuurder van het fonds ook bestuurder mag zijn van X NV, mits wordt voldaan aan de vereisten zoals gesteld bij de toezegging door de Staatssecretaris van Financiën in de parlementaire geschiedenis en de voorwaarden zoals opgenomen in het besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 14 oktober 2022 (Stcrt. 2022, 28063) (hierna: FBI-besluit).

Lees het kennisgroepstandpunt.

IBR Vpb & winst

#3

Aanleiding: De natuurlijke personen A en B, woonachtig in Duitsland en Zwitserland, hebben elk een aandelenbelang van minder dan 5% in X BV. X BV is een in Nederland gevestigde, niet-beursgenoteerde vennootschap. De aandelen worden ingekocht (anders dan ter tijdelijke belegging).

Per aandeel bedraagt:
- de verkrijgingsprijs € 135;
- de inkoopprijs € 175;
- het gemiddeld op de aandelen gestorte kapitaal € 75.

Vanwege de inkoop is Nederlandse dividendbelasting verschuldigd over het verschil tussen de inkoopprijs en het gemiddeld op de aandelen gestorte kapitaal. Dat is per aandeel: 15% x (€ 175 -/- € 75) = € 15.

Het voordeel waarover dividendbelasting wordt geheven (€ 100) is dus hoger dan het feitelijk door A en B behaalde voordeel (€ 40).

Duitsland en Zwitserland betrekken de inkomsten uit de inkoop bij A en B in de heffing. Beide landen verlenen daarbij verrekening voor de ingehouden Nederlandse dividendbelasting. Zij beperken die verrekening echter tot de dividendbelasting die betrekking heeft op het verschil tussen inkoopprijs en verkrijgingsprijs: 15% x (€ 175 -/- € 135) = € 6.

Vraag: Dient Nederland op basis van het Verdrag Nederland-Duitsland 2012 en/of het Verdrag Nederland-Zwitserland 2010 aan A en/of B een vermindering van dividendbelasting te verlenen ad € 9?

Antwoord: Nee, deze verdragen verplichten Nederland niet om de ingehouden dividendbelasting te verminderen.

Lees het kennisgroepstandpunt.

Inkomstenbelasting niet-winst

#5

Aanleiding: Een belastingplichtige is gehandicapt en rolstoelgebonden. Hij koopt een auto die hij vervolgens voor € 10.000 laat aanpassen om de auto geschikt te maken voor het vervoer van een rolstoel. Belastingplichtige kan niet zelf auto rijden en heeft geen rijbewijs. De auto wordt op naam gezet van een van de ouders van de belastingplichtige, omdat de auto anders niet kan worden verzekerd. De ouders vervoeren de zoon als hij daar behoefte aan heeft. De ouders en zoon wonen niet op hetzelfde adres.

Vraag: Komen de kosten voor het wegens ziekte of invaliditeit aanpassen van een auto bij belastingplichtige in aanmerking als uitgaven voor specifieke zorgkosten als de auto niet op naam van belastingplichtige staat geregistreerd?

Antwoord: Ja. Aanpassingen die in verband met ziekte of invaliditeit worden aangebracht aan een auto, kunnen kwalificeren als uitgaven voor een ander hulpmiddel als bedoeld in artikel 6.17, eerste lid, onderdeel d, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001). Hiervoor is niet vereist dat de auto op naam van de belastingplichtige staat. Belastingplichtige kan de afschrijvingskosten voor de aanpassing aan de auto in aanmerking nemen als uitgaven voor specifieke zorgkosten als ook aan de overige voorwaarden wordt voldaan. Indien de aanpassing aan de auto specifiek aan de situatie van de gebruiker is aangepast en hierdoor geen of slechts een geringe marktwaarde heeft, kan het bedrag ineens in het jaar van de uitgave in aanmerking worden genomen.

Lees het kennisgroepstandpunt.

Heb je deze nieuwsbrief doorgestuurd gekregen en wil je deze in het vervolg zelf direct ontvangen? Of wil je ook de nieuwsbrief met nieuwe rulings ontvangen? Abonneer via onderstaande knop!

Abonneer!
Uitschrijven   |   Beheer je abonnement


Copyright © 2023 Maurits Vedder. Alle rechten voorbehouden. Dit bericht bevat geen belastingadvies. Voor zover er standpunten worden ingenomen in berichten zijn dat de persoonlijke standpunten van de schrijver. Hetzelfde geldt voor spel- en stijlfouten, en stomme grappen.